Slijptol (2)

Ik heb geen linkerarm meer. In plaats daarvan sleep ik een bootje van kunstgips met mij voort, waarin een goed gevuld biggetje ligt dat is dichtgemaakt met zo’n veertig metalen krammen en waaruit ergens een paar pinnen steken. Het is ingepakt met behulp van vele meters verband, gaas en een soort winterse steunkous. Het ruikt een beetje raar, maar dat kan zijn omdat het verband gisteren al verschoond had moeten worden.

Mijn vingers kunnen vrij bewegen. Mijn vingers kunnen überhaupt bewegen! Wat een blijde verrassing was dat, toen ik bijkwam uit de narcose… ook Le Doc leek tijdens z’n bezoekronde de volgende dag een beetje opgelucht, want hier en daar had hij z’n hang- en sluitwerk vervaarlijk dicht bij ze nerve cords moeten plaatsen.

Door een van z’n assistenten was het kunstgips vernuftig zo geknipt, dat mijn duim uit een eigen uitsparing naar buiten stak. De randjes daarvan waren echter nogal scherp en tijdens ‘n zekere nacht, toen de boel nog wat verder opzwol, begonnen ze steeds dieper en pijnlijker in de muis van mijn duim te prikken. Met het vijltje van mijn trusty nagelknipper trachtte ik die duivelse randjes weg te MacGyveren, maar zonder succes. Kunstgips is hard, keihard. Ik had visioenen over hoe ik -eenmaal ontslagen uit het hospitaal- de kinderen zou trakteren op waterijsjes, waarna ik de koele houten stokjes tussen mijn getergde vlees en die piranhatandjes from hell zou duwen. Ik verlangde naar huis, want in mijn rommelkamer ligt een Dremel met slijpschijfjes en daarmee zou ik flink van jetje kunnen gaan tegen deze gemene kwelgeestjes.

 

Na een doorwaakte nacht wees ik ‘s ochtends de verpleegster op mijn gruwelijk lijden. D’accord, bij het verschonen van het verband, later die dag, kon daar wel wat aan gedaan worden. Nu duwde ze er even een gaasje tussen. Wat geen fuck hielp, maar vooruit, verlossing was op komst.

Even na het middaguur kwam een beeldschoon meisje met zelfverzekerde blik de kamer binnen. In haar ene hand een tas vol verband- en ontsmettingsmiddelen, in haar andere kant een gereedschapskoffer. Moment, Ralph komt eraan, houdt u nog even vol! Inderdaad beende er niet veel later een brede vent naar binnen, in gezelschap van nog twee verpleegsters. Baard van een week, gemillimeterd haar en zo’n functioneel paarsige ziekenhuistenue waarop je de bloedspatten wat minder duidelijk ziet. Ralph, nous avons un petit problème, en ze wees hem op het stukje duim dat mij meer pijn deed dan de rest van de arm met al z’n medische extravaganzas bij elkaar. Hij keek, bromde wat, opende de gereedschapskoffer, nam er een imposante slijptol uit en pakte mijn arm vast.

Ik zweette, zag mijn laatste ijdele hoop op het ooit weer kunnen spelen van zelfs maar iets simpels als Knockin’ on Heaven’s Door vervliegen en keek met afgrijzen hoe het ding het kunstgips tussen mijn wijsvinger en duim op millimeters afstand van de huid doorzaagde. Voilà. We hadden uitzicht op een paars stuk gemarteld vlees en de zusters oh-la-la’den het uit, terwijl ik het van vermoeidheid en opluchting op een zacht grienen zette.