Napoleon (3)

15 augustus is de geboortedag van Napoleon Bonaparte en in Ajaccio staat het huis waar hij ter wereld kwam. Ieder jaar betekent dat rond die datum plaatselijk groot feest, met verkleedpartijen, optochten en afsluitend een groot vuurwerk in de haven. Dit jaar waren bovendien toonaangevende Playmobilfanatici uitgenodigd om de door Napoleon gevoerde veldslagen na te bouwen. Kortom, een waar gekkenhuis, waarbij dagenlang Corsicaanse alcohol in de vorm van bier, wijn, pastis en eau de vie rijkelijk vloeit.

Daags voor de 15e was ik gast van het Centre hospitalier Notre-Dame de la Misericorde, gevestigd in een grijs-gelig jaren ’50 gebouw dat duidelijk betere tijden gekend had. Zowel vanbinnen als van buiten maakt het de indruk ernstig verwaarloosd te worden. Er wordt zogezegd met de pet naar gegooid: openliggende bekabeling, ontbrekende liftknoppen, pruts-graffiti, schilderwerk uit het jaar kruik, etc. In de hal staat, naast de nis met Mariabeeld, de verklaring van de slechte staat van het ziekenhuis te pronken: een trots bord met drie forse impressies van nieuwbouw aan de andere kant van de stad, te realiseren tussen 2014 en 2017. Met zwarte stift is ’17’ doorgekruist en ’19’ toegevoegd.

 

Mijn operatie was rond middernacht gepiept en vervolgens werd ik naar een kamertje op de afdeling Orthopedie gereden. Dat was niet al te ruim, maar ik was allang blij er alleen te liggen, ondanks de aanwezigheid van nog een tweede fors bed. Dat werd de volgende dag alsnog gevuld door een jongen, die vertelde in een bakkerij te werken, alwaar een zwaar apparaat op zijn hoofd gevallen was. Ondanks dat z’n klachten niet geheel verdwenen waren mocht hij na vierentwintig uur naar huis: er was geen duidelijk trauma geconstateerd.

Ik was weer alleen en dat beviel me wel. ‘s Avonds kwam een van de verpleegsters het andere bed opmaken en daar schrok ik een beetje van: kwam er iemand mijn nachtrust verstoren? Welnee, dit was slechts ‘voor het geval dat’. Er was niemand aangemeld, maar vanwege de feesten wilden ze maar liever op alles voorbereid zijn, vertelde de zuster terwijl ze een denkbeeldige kelk aan haar mond zette en die achteroversloeg met veelbetekenende blik. Erg verbaasd was ik dan ook niet toen iets na middernacht de mij bekende helikopter langs het raam zeilde en niet veel later een brancard de gang in gereden werd.

 

Op de brancard lag een archetypische Corsicaan: niet veel langer dan breed, dikke pens, vierkante kop. Zijn mond was zwart van het bloed en de voortanden waren verdwenen. De rechterkant van het lichaam vertoonde verscheidene verwondingen, die nog niet allemaal behandeld leken te zijn. Een niet-aflatende stroom van misbaar en verwensingen klonk vanaf de brancard, die kennelijk tussen de twee bedden in moest komen te staan, zodat de man overgeheveld kon worden. Dat was lastig: de deur kon niet helemaal open als mijn bed stond waar het stond en er was te weinig ruimte om de brancard te manoeuvreren. Ik moest dus aan de kant en de in totaal vier verplegers en verpleegsters begonnen druk te schuiven.

Bezorgd wees ik op de twee bidons links naast mij op de vloer die zich traag vulden met morbide-ogend restproduct uit mijn kapotte arm. Ze werden gezellig bij me op bed gelegd. Aan het infuus in mijn rechterarm waren diverse koppelingen gemaakt, waarvan ik vooral die met een pijnstillende cocktail bijzonder graag wilde behouden. De brancard bonkte langs- en tegen mijn bed de kamer in en de draad aan mijn arm trok flink. Door een soort Hitlergroet te brengen bleef het infuus gelukkig zitten.

Een zuster klom op de brancard. Honderdtien kilo gewonde Corsicaan moest een meter naar links getild worden. Une, deux, trois… Oh-oh-OH-PUTAIN! Ik herkende het getergde gekerm en gevloek en voelde mijn eigen gebroken botten weer langs elkaar schuren.

De broeders vertrokken -bonk bonk- met hun brancard en de dames begonnen de man klaar te maken voor de operatiekamer. Zijn hoofd lag naar mijn kant gedraaid: een stevige drankkegel bereikte mijn neusgaten en ik wendde me misselijk wordend af. Ondertussen probeerde ik de conversatie te volgen. Op z’n motor aangereden door een auto. Hij reed niet te hard, veertig, vijfenveertig misschien. Wel wat gedronken, maar ja, het was de schuld van die auto!

Er werd op de deur geklopt en twee dames kwamen het kamertje binnen. Ze keken verontschuldigend naar mij en zowel bezorgd als geïrriteerd naar mijn kamergenoot. Het gesprek kon ik niet goed verstaan maar de kille, verwijtende blikken deden vermoeden dat boontje wat hen betreft om zijn loontje kwam. Of dat dit de zoveelste keer was dat moeder en zus in het holst van de nacht een schone onderbroek naar het ziekenhuis moesten komen brengen. Of allebei.

Drie kwartier rust volgde. Nou ja, rust… de Corsicaan snurkte, ruftte en kreunde dat het een aard had en de helikopter deed ook van zich gelden. Handig, zo’n heli-platform tussen de twee vleugels van het ziekenhuis, maar ook fnuikend voor de nachtrust van minstens de helft van de patiënten. Er was een operatiekamer beschikbaar gekomen en dus moest het bed van de motorrijder die kant op worden gereden. Mijn bed kreeg een zet, ik sieg-heilde gauw en -bonk bonk- daar gingen ze. Het was kwart over twee en ik had nog geen oog dichtgedaan. In de verte hoorde ik een helikopter en iets prikte hinderlijk in mijn duim…

 

Op Napoleon’s verjaardag mocht ik weg, het ziekenhuis uit. Perfecte timing, maar ik was te moe om deel te kunnen nemen aan het festijn. Van het vuurwerk kreeg ik, suffend in het hotelbed, alleen wat doffe klappen mee. Een dag later ging het beter en aten we ‘s avonds in een fijn restaurant, ergens in het oude centrum, niet ver van waar ooit de krib van de keizer had gestaan. Aan een tafeltje verderop ging een stel zitten. Ik herkende hem meteen: het was de bakker die eerder het ziekenhuisbed naast mij had bevolkt! Door de herinnering aan het gedeelde lijden geëmotioneerd, vielen wij elkaar in de armen en we wensten elkaar een voorspoedig verloop van de rest van onze jonge levens.